Auteur , januari 2007

Betekenis van economie, vrijheid, angst, magische helper en vervreemding

We leven alsof we altijd over een onbeperkte hoeveelheid schone en goedkope energie zullen beschikken. Dat hangt samen met een economie van alsmaar meer, meer, meer. Dat noemen we vooruitgang. Intussen worden milieuverslechteringen (klimaatverandering bij overmatig verbruik van fossiele brandstoffen en het onoplosbare probleem van de opslag van radioactief afval bij kernenergie) steeds duidelijker. Hoe komt het dat velen ondanks deze verslechteringen blijven praten over vooruitgang? Daarover gaat dit artikel.

We leven in een economie die gekenmerkt wordt door het particulier eigendom van de productiemiddelen (machines, fabrieken, grond). Centraal staat economische groei en het maken van winst. Dit winststreven is het belangrijkste mechanisme van de huidige economie en de basismotivatie voor het grootste deel van de bedrijvigheid. Wil winst echter niet gepaard gaan met een evenredig verlies bij andere bedrijven, dan moet de economie als geheel groeien. Het financieel gewin is zeer gediend met een hoge en toenemende consumptie. Het is dan ook geen wonder dat de mensen er via allerlei methodes voortdurend toe worden aangezet om meer te consumeren: de consumptiemaatschappij of kapi­talisme. Deze toenemende consumptie gaat steeds meer ten kosten van schaarse en waardevolle materiële en immateriële goederen: bijvoorbeeld fossiele brandstoffen en natuurschoon én van toekomstige generaties. De economische groei geeft bijvoorbeeld het broeikaseffect met opwarming van de aarde. Grote plotselinge klimaatveranderingen vernietigen ecosystemen. Wat in feite vernietiging is, heet in deze samenleving vooruitgang. Wil het dus goed komen met de samenleving, dan is een grote verandering nodig in de manier van consumeren en produceren, en vooral ook in het bewustzijn van de mensen. Dit is een verkorte weergave van de ideeën van Erich Fromm. Een halve eeuw geleden had hij het over thema’s die nog steeds actueel zijn.

1. Inleiding

De afgelopen tijd dacht ik regelmatig aan boeken van Erich Fromm. Hij schreef een halve eeuw geleden over de samenleving vanuit zowel economische als psychologische invalshoeken. Hij stelde zich de vraag hoe het kwam dat in Duitsland miljoenen mensen zonder meer hun vrijheid opgaven om achter de nazi's aan te lopen. Hoe kan dat? "Is er dan misschien naast een aangeboren begeerte naar vrijheid een instinctieve wens naar onderwerping", vraagt Fromm zich af. En "hoe kunnen we dan de bekoring verklaren, die voor zo velen heden ten dage van onderwerping aan een leider uitgaat?" Dat zijn thema's die ook nu van belang zijn. Ik behandel enkele kwesties uit vier boeken van Fromm: De angst voor vrijheid (AV), De zelfstandige mens (ZM) en De gezonde samenleving (GS), De revolutie van de hoop (RH). Ik doe het omdat het me waardevol lijkt om de wereld vanuit het perspectief van Fromm te bekijken. Reacties (en een goed gesprek) zijn welkom.

2. Individu en angst

Mensen kunnen op twee manieren reageren op vrijheid. Ten eerste kan hij/zij kan zich met anderen verbinden. Of -de tweede mogelijkheid- hij/zij voelt zich alleen en angstig en dan onderwerpt men zich aan anderen. Tot nu toe komt deze tweede manier veel voor. Belangrijke hartstochten en neigingen van de mens spruiten voort uit de volledige existentie van de mens (komen we nog op terug) en het onderdrukken daarvan leidt tot ziekte, ongeluk en blijvende angst. (GS, 19). Dat is in een notendop de visie van Fromm.

Fromm wijst op de plotselinge overgang van de foetus naar het bestaan los van het moederlichaam. Door opvoeding wordt het individuatieproces bevorderd. Maar er komen ook verboden, waardoor de rol van de moeder gewijzigd wordt tot die van een persoon met andere oogmerken, botsend met de wensen van het kind. (AV, 27) Een kind heeft aanvankelijk sterke bindingen met zijn/haar ouders. Deze primaire bindingen bieden zeker­heid. Naarmate het kind zich uit de wereld van de ouders losmaakt, gaat het ook beseffen alleen te zijn als enkeling, van alle anderen gescheiden. Deze afzondering tegenover een wereld die overweldigend sterk en machtig is in verhouding tot het eigen bestaan, een wereld die vaak ook bedreigend en gevaarlijk is, geeft gevoelens van angst en machteloosheid. Deze gevoelens en angsten zijn voor veel mensen onverdraaglijk. Mensen willen wat doen met dit gevoel. Sommigen vluchten in onderdanigheid, proberen hun angsten niet te voelen door zich volledig in de buitenwereld te verliezen in aanbidding van een autoriteit (politicus, popster, filmster, etc.).
Maar dat is volgens Fromm niet de enige weg. De andere weg is de vrije vereniging met medemens en natuur (komen we nog op terug). (AV, 28-30).

3. Vrijheid

De huidige mensen zijn er trots op vrij te zijn geworden van instanties, zoals de kerk, die hem vertellen wat hij doen en laten moet. Maar deze mensen verwaarlozen daarbij de rol van ano­nieme instanties zoals de openbare mening en het 'gezond verstand' die juist zo machtig zijn wegens onze grote bereidwilligheid aan de verwachtingen te beantwoorden die de omge­ving van ons heeft, en onze even grote angst, anders dan de anderen te zijn.Men is, met andere woorden, blind voor het bestaan van innerlijke weerstanden, dwangmatigheden en angsten die de betekenis van de overwinningen van de vrijheid, op haar traditionele vijanden behaald, dreigen te ondermijnen. (AV, 82)
De moderne mens is vrij geworden van uiterlijke bindingen en boeien die hem zouden kunnen beletten te doen en te denken wat hem belieft. Hij zou vrij kunnen zijn, om te handelen overeen­komstig zijn eigen, echte wil, indien hij wist wat hij wilde, dacht en voelde. Maar hij weet het niet. Hij schakelt zichzelf gelijk en voegt zich naar anonieme gezagsdragers. Ondanks het vernis van optimisme en initiatief, wordt de moderne mens beheerst door een diep geworteld gevoel van onmacht, dat hem als verlamd naar naderende rampen doet kijken. (AV, 188 en 200)
Vandaar dat Bush, door in te spelen op angst voor terrorisme, aan de macht kon blijven.

4. Redelijk handelen of onderwerpen?

Redelijk handelen betekent overeenstemming tussen gevolg en beweegreden van handelingen. In het geval van neurotische neigingen handelt men vanuit een aandrang met een essentieel negatief karakter: om aan een onhoudbare situatie te ontkomen en om angst te vermijden.
De vernietiging van de eigen persoonlijkheid om aan een ondraaglijk onmachtsgevoel te ontkomen is een kant van het masochisme. De andere zijde vindt men in de poging om deel te worden van een groter en machtiger geheel buiten de eigen persoon, om daartoe te behoren en daarin onder te gaan. De macht kan een instelling, god of het vaderland zijn. (AV, 117/8) Dit noemt Fromm (AV, 123) het autoritaire karakter: men aanbidt het gezag en onderwerpt zich eraan, maar tegelijk wil men zelf een autoriteit zijn en anderen onderwerpen.

5. Egoïsme en bezit

Fromm bespreekt de kwestie hoe het kan dat men zegt vrij te zijn en tegelijk geleid wordt door doeleinden buiten zichzelf. Dan komt hij op de egoïstische mens, die "altijd angstvallig met zichzelf bezig is, maar nooit bevredigd raakt, steeds rusteloos en voortgedreven door de angst, niet genoeg te krijgen, iets te missen, of van iets beroofd te worden." Deze egoïstische mens heeft een gebrek aan eigenliefde: "wie zichzelf niet bemindt en aanvaardt, leeft in voortdurende angst en onrust betreffende het eigen Zelf. Men mist de innerlijke zekerheid die alleen opgrond van echte liefde en erkenning bestaan kan." (AV, 90) En des te geringer het gevoel is, een persoon te zijn, des te sterker de behoefte wordt aan bezit. Hier speelt de reclame op in (komen we op terug).
De meest ideale toestand voor de menselijke natuur is volgens Fromm die, waarin niemand rijker went te worden omdat niemand meer arm zal zijn en daarom niet bevreesd hoeft te wezen om door ellebogen van lieden die naar voren willen dringen, teruggestoten te worden. Daar staat tegenover dat in de huidige samenleving hebzucht en egoïsme heel belangrijk is. Hij verklaard de hebzucht op twee manieren. Ten eerste fysiologisch: een gebrek aan evenwicht roept een verlangen naar eten en drinken op. Ten tweede psychologisch: hebzucht die zich manifesteert bij een gebrek aan evenwicht wanneer de persoonlijkheid is aangetast vanwege vereenzaming, onzekerheid, angstgevoelens, identiteitsverlies. De eerste vorm van hebzucht reageert op de omstandigheden. De tweede is inherent aan het structuur van het karakter; het gaat hier om een dwangmatige consumptie die voornamelijk een compensatie voor angst is; de behoefte aan dat soort consumptie vloeit voort uit een gevoel van innerlijke leegte, hulpeloosheid, verwarring, wanhoop en gespannenheid. (RH, pp. 34- 36 en 78).

6. De mens als handelswaar

Het kapitalisme heeft veel materiële vooruitgang meegebracht. Echter: de ondergeschiktheid van het persoonlijk leven als een middel tot economische doelen wortelt in het specifieke van de kapitalistische productie, waarin de opeenhoping van kapitaal tot taak en doel der economische activiteit is geworden. Aan de andere kant is er de "mogelijkheid van een toekomst" "waarin de eeuwige worsteling om de bevrediging der materiële behoeften geëindigd zal zijn." (AV, 86/7)
De instelling van de handelaar. Hoewel de ruilhandel tot de oudste economische mechanismen behoort, bestaat er een hemels­breed en wezenlijk verschil tussen de plaatselijke markt uit het verleden en de handelsmarkt in het moderne kapitalisme. De gebruikswaarde en de ruilwaarde: laatste is beslissend bij de markt. Het aan de markt ontleende waardebegrip, waarbij de klemtoon meer op de ruilwaarde dan op de gebruikswaarde valt, heeft m.b.t. het menselijke en vooral de eigen persoon een overeenkomstig waardenbesef in het leven geroepen. De markt­mentaliteit is volgens Fromm de karakterologische instelling die bepaald wordt door de visie op zichzelf als koopwaar en op de eigen waarde als ruilwaarde.
Aangezien het succes grotendeels afhankelijk is van de kwaliteiten als verkoper van de eigen persoonlijkheid, gaat men zichzelf ook als koopwaar bezien, of liever gezegd zowel als de verkoper als het te verkopen artikel. Zorgen en idealen hebben dan niets meer te maken met leven en geluk, maar met het streven zo goed mogelijk verkoopbaar te zijn. Men zou dit kunnen vergelijken met de gevoelens van een artikel, bijvoorbeeld van damestassen op een winkeltoonbank, wanneer die konden denken en voelen. Elk tasje zou proberen zich zo aantrekkelijk mogelijk voor te doen om klanten te trekken. "En de gehele opvoeding, van kleuterklas tot universiteit en nogmaals aangevuld door het gezin, is er op ingesteld, deze kennis op de opgroeiende mens over te brengen." De zogeheten socialisatie heeft dus een economische functie.
Ervaart men de eigen waarde niet als primair gelegen in menselijke deugden en kwaliteiten, maar in het belang van succes op de concurrentiemarkt met telkens wisselende omstandigheden, dan moet ook de zelfachting noodzakelijkerwijs wankel zijn en verbonden met de behoefte telkens van buitenaf door anderen bevestigd te worden.
Er is geen enkel verschil tussen deze wijze van zelfervaring en de manier waarop ik anderen ervaar: zij zijn mij evenzeer handelswaar als ik zelf en vertegenwoordigen niet zichzelf maar wat aan hen verkoopbaar is. Daarmee wordt het onderscheid tussen mensen gereduceerd tussen een slechts kwantitatief verschil in de mate van geslaagdheid, aantrekkelijkheid en waardevol zijn. (ZM, 64-69)

Op de vraag: "wie ben je", antwoordt men 'winkelier', zakenman', etc. Zo is dus de wijze waarop hij zichzelf ervaart niet als een man met liefde, vrees, overtuigingen of twijfel, maar als de van de natuur vervreemde abstractie, die een bepaalde functie in het sociale systeem vervult. Menselijke eigenschappen zoals vriendelijkheid en kameraadschap veranderen in gebruiksvoorwerpen, onderdelen van zijn uitrusting als 'persoonlijkheid'. Evenals dit bij met verlies verkochte koopwaar het geval is, komt het op de intrinsieke gebruikswaarde niet aan. Met het zelfbesef verdwijnt ook de ervaring van identiteit met zichzelf en zou de mens tot krankzinnigheid gedoemd worden, ware het niet dat hij zich kan redden door een secun­dair zelfbesef te verwerven, namelijk door zich te zien in de goedkeuring van de anderen, als waardevol, nuttig, geslaagd, in het kort als een verkoopbaar artikel dat hij is, omdat de anderen hem als een eenheid zien, wel niet onhaalbaar, maar passend en een van de gangbare schema's. (GS, 110)
Ik vind het boeiend om vanuit deze visie aan te kijken tegen hoe mensen geacht worden zich op te stellen voor de arbeidsmarkt.

7. Rol reclame

In de 18e eeuw werd het als onchristelijk en immoreel beschouwd, als een handelaar klanten trachtte weg te lokken van zijn concurrenten door lagere prijzen of andere vormen van verleiding. Men vond het beschamend dat sommigen in het openbaar adverteren dat zij goedkoper leveren. Men vond toen dat dit de hebzucht versterkt en iemand in staat stelt tot een beetje voordeliger inkopen, maar dat dit in geen verhouding staat tot de aan andere zakenlieden berokkende schade. De samenleving en de economie bestaat voor de mens en niet andersom. (GS, 71)
Nu bestaat de mens vooral voor de economie. Hoe minder iemand het gevoel heeft, een persoon te zijn, des te sterker zijn behoefte aan bezit. We zien dit terug in de reclame: "Men appelleert hier niet aan het verstand maar aan het gevoel" en probeert via een "hypnotische suggestie" mensen emotioneel te beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is de rol van verleidelijke vrouwen in reclame. (AV, 93 en 98)
Onze productievorm vereist een snel aanpassen aan de machine, een gedisciplineerd massaal gedrag, een gelijk geaarde smaak en een gehoorzaamheid zonder noodzaak van geweld. Elke begeerte moet onmiddellijk bevredigd worden. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is het kopen op afbetaling. In de 19e eeuw kocht men wat men nodig had, wanneer men het geld ervoor had gespaard. Nu koopt men op crediet, waarbij het de functie van reclame is tot kopen te verleiden. Men leeft in een cirkel. Op het moment dat men het product heeft afbetaald, moet men het laatste model weer kopen. (GS, 123).

8. Wat is normaal?

De verschijnselen die men gewoonlijk aan neurotische personen waarneemt, onderscheiden zich principieel niet van wat men bij de normale mens waarneemt (AV, 105). Maar wat is dan normaal?

Men kan het begrip normaal op twee manieren definiëren. Ten eerste - vanuit de visie van de bestaande maatschappelijke werkelijkheid - is iemand gezond of normaal wanneer hij in staat is zijn rol binnen deze maatschappij te vervullen, geschikt is voor de vorm van arbeid die in deze speciale gemeenschap vereist wordt en in staat is een gezin te stichten. Ten tweede - vanuit het standpunt van de persoon - verstaan we onder normaal en gezond: een persoon die zichzelf maximaal ontplooit, met angsten om kan gaan en gelukkig is. Als de structuur van de samenleving zo is dat daardoor de maximale mogelijkheid voor geluk wordt geboden, dan zouden beide gezichtspunten samenvallen. Maar helaas is dit in de meeste samenlevingen niet zo. De meeste psychiaters beschouwen de structuur van hun eigen samenleving als zo vanzelfsprekend, dat de daaraan niet geheel aangepaste persoon automatisch het teken van minderwaardigheid krijgt. We komen tot de volgende conclusie: de mens die normaal is in de zin van goed aangepast, is vaak minder gezond in de zin van menselijkheidswaarden dan iemand die we neurotisch en angstig noemen. (AV, 105).
Fromm wijst op de ernstige ziektesymptomen van de huidige maatschappij. We zetten een deel van de productie in om goederen te maken die ons met fysieke vernietiging bedreigen; we stompen het individu af tot een passieve consument; met grotere bedrijfsconcentraties en overheidsinstanties roepen we een gigantisch bureaucratisch apparaat in het leven, waarvan de burger afhankelijk wordt, een nietig wezen vervuld van hopeloze macht.

9. Magische helper en conformisme

Veel mensen verwachten van wat Fromm de magische helper noemt, bescherming, zorg en aandacht, maar ze maken hem ook aansprakelijk voor al wat de afloop van hun handelingen kan zijn. En de intensiteit van de binding aan de magische helper is omgekeerd evenredig aan het vermogen om zich en de eigen intellectuele, emotionele en zinnelijke mogelijkheden te verwerkelijken en te uiten. Men hoopt alles wat men van het leven ver­wacht van deze magische helper te krijgen in plaats van door eigen handelingen en inspanning. Maar als de magische helper te kort schiet in wat men van hem verwacht, leidt de daaruit voortvloeiende teleurstelling, gevoegd bij het ressentiment dat uit de eigen horigheid aan die persoon geboren wordt, tot nieuwe en onophoudelijke conflicten. (Zie tegen deze achtergrond de opkomst van Pim Fortuyn en of van andere zogenaamde sterke leiders, die men een tijdje later evenzohard weer laat vallen.)
Een andere uiting van het gevoel van onmacht is de omgeving of de wereld te willen vernietigen. Bestaat er geen enkele 'objectieve' reden voor deze destructie, dan noemen we de persoon in kwestie geestesziek of zielsziek. En de sterkte van het bij individuen aangetroffen destructieve is recht evenredig met de mate waarin de ontplooiing van het persoonlijke leven beknot is.
Een ander mechanisme om aan het gevoel van onbeduidendheid te ontsnappen is het automatisch conformisme. Dit is het antwoord van het merendeel van de mensen op zijn situatie in de huidige samenleving. Het individu houdt dan op zichzelf te zijn en neemt de persoonlijkheidsvorm aan welke hem door zijn culturele omgeving wordt aangeboden, zodat hij als twee druppels water gaat lijken op wat deze anderen zijn en wat zij ook van hem verwachten. Men heeft dan gevoelens, gedachten waarvan men persoonlijk overtuigd is dat zij van ons zelf zijn, terwijl ze van buiten zijn bijgebracht. Dit noemt Fromm de opkomst van de hersenloze mens, die de hulpeloosheid en onzekerheid van de gemiddelde mens vergroot. (AV, 131-134; 139; 153)
De inhoud van de door het menselijk geweten gegeven bevelen wordt veelal niet door persoonlijke eisen geregeerd, maar door sociale eisen, die de waardigheid van ethische normen hebben aangenomen. Wat wij in werkelijkheid zien is dat het gezag in plaats van te verdwijnen, zichzelf onzichtbaar heeft gemaakt. In plaats van openlijk gezag heerst nu anoniem gezag, vermomd als gezond verstand, wetenschap, het normale of de openbare mening. Reclame is ook dezelfde sfeer van subtiele beïnvloeding door suggestie, waarvan heel ons maatschappelijk leven in feite van is vervuld. En omdat niemand vermoedt dat er een bevel bestaat, waaraan men zou moeten gehoorzamen, is deze anonieme autoriteit veel doeltreffender dan een openlijk gezag. (AV, 125, 126)

Welk soort mens verlangt onze samenleving? Mensen die vlot en zonder wrijving samenwerken in grote groepen, die steeds meer willen consumeren en wier voorkeuren en smaak gestandaardiseerd zijn en gemakkelijk te beïnvloeden en te voorspellen. De samenleving heeft behoefte aan mensen die zich vrij en onaf­hankelijk voelen, aan geen gezag of beginsel of geweten onder­horig zijn, en toch bereid zijn tot gehoorzaamheid aan het bevel; mensen die doen wat van hen verwacht wordt en zonder wrijving in de maatschappelijke machine passen. (GS, 87)

10. Deugd en zonde

De mens schept steeds betere middelen om de natuur te beheersen, maar tegelijk is hem het zicht verloren gegaan op de zin en het doel, namelijk de mens zelf. Terwijl hij enerzijds zich tot de heerser van de natuur maakte, werd hij anderzijds de slaaf van de machine die hij met eigen handen bouwde.
De eisen van de verheerlijkte staat, het enthousiasme voor de magische eigenschappen van oppermachtige leiders, krachtige machines en materieel gewin leveren nu de oorsprong van zijn normen en waarderingen.
Geldige ethische normen kunnen door de menselijke rede worden opgesteld en zelfs door haar alleen. Het is de mens gegeven waarden te onderkennen en waarderingen te stellen, die even geldig zijn als alle andere aan de rede ontleende oordelen. Fromm noemt het humanistische denken. Het uitgangspunt hierbij is dat de mens het wezen van de mens moet kennen, om te weten wat voor deze mens goed is of kwaad.
Onze kennis van de menselijke natuur leidt niet tot relativisme, maar juist tot de overtuiging dat de mens zijn regels voor het zedelijk gedrag in zijn eigen wezen te vinden zijn. De zedelijke normen vinden hun grondslag in eigenschappen die aan de mens inherent zijn. Schending van deze normen zal psychische en emotionele desintegratie tot gevolg hebben. Het scheppende karakter vormt de oorsprong en de grondslag voor wat 'deugd' heet.
Maar juist omdat haar eigenbelang op het spel staat, verklaart de autoriteit gehoorzaamheid tot de voornaamste deugd en ongehoorzaamheid tot hoofdzonde. De waarlijk onvergeeflijke zonde in een autoritaire ethiek heet rebellie.
De humanistische ethiek daarentegen heeft als enig criterium voor ethische waardering het menselijk welzijn.
De visie van Calvijn en Luther op het wezen van de mens is van enorme betekenis geweest voor de ontwikkeling van de moderne Westerse maatschappij. Zij waren het, die de grondslag legden voor een houding waarbij het eigen geluk van de mens zelf niet als de zin van het leven kon worden beschouwd, maar de mens zelf tot middel werd, tot ondergeschikte van een almachtige god, bestemd voor doelen buiten en boven zichzelf, zoals de staat, de zaken en het succes.

Bij Spinoza is het nastreven van eigenbelang gelijk aan deugd. Het eigenbelang is namelijk het behoeden en in stand houden van zijn bestaan, met de verwerkelijking van zijn aangeboren mogelijkheden. Maar in de periode daarop kreeg eigenbelang zo ongeveer de tegenovergestelde betekenis, namelijk egoïsme, het streven naar stoffelijk gewin, macht en succes. Mensen denken nu uit eigenbelang te handelen, terwijl ze in feite handelen vanuit de belangen van anderen, geld en succes. (ZM, 105-115).

11. Gezondheid

Geestelijke gezondheid wordt bereikt wanneer de mens zich ontwikkelt tot volle rijpheid overeenkomstig de kenmerken en wetten van de menselijke natuur. Geestesziekte bestaat uit het mislukken van een dergelijke ontwikkeling. Volgens deze hypothese bestaat de maatstaf voor geestelijke gezondheid niet uit een aanpassing van het individu aan een gegeven maatschappelijke orde, maar als een universeel criterium, geldig voor alle mensen, en om vast te stellen in welke mate een bevredigend antwoord op het probleem van het menselijk bestaan gegeven werd. In feite zijn hebzucht, eerzucht etc. vormen van waanzin, hoewel men hen gewoonlijk niet als vormen van 'ziekte' beschouwd. (GS, 20, 21)
Geestelijke gezondheid wordt gekenmerkt door het vermogen tot liefde en creativiteit, door een vereenzelviging met de eigen persoon, gebaseerd op de herkenning van het eigen zelf als de ware oorsprong van de eigen machten en mogelijkheden, en tenslotte door het begrijpen van de werkelijkheid buiten en binnen ons, namelijk door de ontplooiing van objectiviteitzin en redelijk denken. Deze opvatting van geestelijke gezondheid komt in wezen overeen met de normen die door de geestelijke leiders van de mensheid zijn opgesteld.
Er is een mening dat de huidige westerse samenleving en meer in het bijzonder de 'Amerikaanse stijl van leven' tegemoet komt aan de diepste behoeften van de menselijke natuur en dat men geestelijke gezondheid en persoonlijke rijpheid kan bereiken door zich aan deze levensstijl aan te passen. Maar: deze opvatting van rijpheid en geestelijke gezondheid valt samen met de instelling die van een arbeider of ambtenaar gevraagd wordt in industrie of zakenleven. Rijpheid is hier hetzelfde als aangepast zijn aan onze maatschappij, zonder dat hier de vraag gesteld wordt of het gaat om aanpassing aan een gezonde of een pathologische levensstructuur. (GS, 60-63).

12. Wezen mens

Wat zijn de behoeften en de hartstochten die voortkomen uit ons bestaan als menselijk wezen?
De noodzaak om zich met andere levende wezens te verenigen en tot hen in een verhouding te treden, betekent een dwingende eis waarvan heel de geestelijke gezondheid van de mens afhankelijk is. Er bestaan verscheidene wegen, waarlangs deze eenheid gezocht en bereikt kan worden. Zo kan de mens proberen één met de wereld te worden door zich aan één persoon te onderwerpen, aan een groep, een instelling of god. Een andere mogelijkheid gaat in een andere richting: de mens kan namelijk proberen zich met de wereld te verbinden door macht over de wereld te verkrijgen, door anderen tot deel van zichzelf te maken en aldus zijn individueel bestaan door een overheersing te doorbreken.

Uit de menselijke situatie vloeien specifieke behoeften en verlangens voort: behoefte aan verbondenheid, zich transcenderen, geworteld zijn, vereenzelviging en behoefte aan een oriënteringsstelsel en voorwerp van verering. Ontbreekt een van de fundamentele bevredigingen dan is geestesziekte het gevolg. Wordt een van de behoeften slechts in zeer geringe mate vervuld, dan is neurose het gevolg, hetzij manifest, hetzij in de vorm van een sociaal bepaald en verbreid effect. (GS, 31-33;60).

13 Vervreemd kapitalisme

Vervreemding is het kernpunt van het hedendaagse sociale karakter. De moderne zakenman rekent niet alleen met miljoenen guldens maar ook met miljoenen klanten, duizenden aandeelhouders en duizenden arbeidskrachten. Al deze mensen zijn daarmee tot evenzovele onderdeeltjes van een gigantische machine geworden, die men moet overzien en controleren en waarvan de resultaten calculeerbaar moeten zijn.
In de pre-kapitalistische samenleving heerste grotendeels een uitwisseling van goederen en diensten terwijl heden ten dage alle arbeid met geld betaald wordt. Bijna niemand kan enkele dagen bestaan zonder geld. Geld vertegenwoordigt de abstracte waarde van concrete arbeid. Ook is er ver doorgevoerde ar­beidsverdeling. De arbeider is op geen enkel punt in contact met het product als geheel. De industrie-arbeider is iemand die handelingen verricht waarvoor nog geen machine is uitgevonden of waarvoor mechanisering duurder zou zijn dan handarbeid.
De dimensies waarmee wij rekenen en waarin wij denken zijn cijfers, symbolen en andere abstracties, ver buiten het bereik van iedere concrete ervaring. Er is ons geen oriënteringsschema overgebleven dat hanteerbaar, waarneembaar en aan menselijke dimensies kan worden aangepast. Terwijl wij met onze ogen en oren alleen indrukken in menselijk verwerkbare verhoudingen ontvangen, heeft ons wereldbeeld juist deze eigenschap verloren. Handeling en handelingsobject zijn voor de handelende van elkaar gescheiden, vervreemd, zodat zijn handeling niet meer zijn eigen handeling is, maar als het ware een eigen leven leidt en een eigen verantwoordelijkheid bezit.
Een voorbeeld (Vgl. het tijdschrift Ethica, nr. 3, 2004) hiervan vinden we bij het doden van mensen. Mensen hebben –als ze de ander zien– een natuurlijke remming om de ander te doden. Maar bij oorlogen worden raketten vanaf grote afstand afgeschoten. Daardoor zien de soldaten niet welke gruwelijke gevolgen hun daden hebben. Iemand die het niet in zijn hoofd zou halen een kind te slaan, deinst er niet voor terug een raket af te schieten met dodelijke gevolgen voor een groep kinderen.
Vervreemding houdt ook in dat zijn handelingen met hun gevolgen over iemand gaan heersen als tirannen, die hij gehoorzaamt of eventueel aanbidt. Vervreemding is volgens Marx de sociale situatie van de mens, waarbij de eigen daden tot een hem vreemde macht worden, boven hem geplaatst en tegen hem gericht in plaats van door hemzelf beheerd.
Degene die hoofdzakelijk door machtswellust geregeerd wordt, ziet zichzelf niet meer in de rijke onbegrensdheid van menselijke wezens, maar wordt tot slaaf van een partieel streven, geprojecteerd in doeleinden buiten hemzelf, waarvan hij ' bezeten' is.
Binnen onze samenleving is de vervreemding totaal, zowel de verhouding van de mens tot zijn werk, tot de dingen die hij consumeert, tot de staat, tot zijn medemensen, als tot zichzelf. De mens ziet zich gesteld tegenover zijn eigen krachten, maar nu belichaamd in dingen die hij zelf geschapen heeft en die zich van hem hebben vervreemd.

De arbeider is niet meer dan een economisch atoom. Maar ook de manager heeft te maken met onpersoonlijke giganten: de wereld­markt, de concurrenten, de klanten, de regering. Eén van de onthullendste verschijnselen in de vervreemde cultuur is de bureaucratie. Bureaucraten zijn specialisten in het beheer van dingen, maar ook van mensen. Door de omvang van het apparaat dat men administreren moet en de daardoor ontstane abstrahering wordt de verhouding van de bureaucraat tot het volk door een volslagen vervreemding gekenmerkt. De leden van de samenleving die beheerd moeten worden, zijn voor de bureaucraten slechts objecten, waar zij liefde noch haat voor voelen en waar ze volstrekt onpersoonlijk tegenover staan. De manager-bureaucraat mag er voor zover het zijn beroepsactiviteiten betreft geen gevoelens op na houden. Hij moet met mensen werken alsof het cijfers of dingen waren.
Bureaucraten zijn even onontbeerlijk als de tonnen papier die onder hun leiding worden gebruikt. en juist omdat iedereen zich met een gevoel van onmacht hun vitale rol bewust is, bejegent men hen met een eerbied alsof ze god zelf waren.
Het consumptieproces is even vervreemd als het productieproces. Wij verwerven goederen met geld, zijn daaraan gewend geraakt en beschouwen het als een natuurlijke zaak. In feite is het echter een hoogst wonderlijke wijze om dingen te verwerven. Geld vertegenwoordigt arbeid en prestatie in een abstracte vorm. Ben ik eenmaal in het bezit van geld, dan is van mijn kant geen moeite of prestatie meer nodig om iets ver verwerven.
Onze wijze van consumptie heeft onontkoombaar tot gevolg dat wij nooit echt bevredigd en tevreden zijn, omdat het niet onze ware persoonlijkheid is die consumeert, en geen werkelijk en concreet ding dat geconsumeerd wordt. Onze zucht naar consump­tie heeft elk verband met onze werkelijke menselijke behoeften verloren. Men adoreert nu het nieuwe van wat men gekocht heeft, bereid om het direct weer te verraden, zodra iets nieuwers op de markt verschenen is. (GS, 87-107).
Een mooi voorbeeld hiervan vind ik de mobieltjes. Mensen worden aangemoedigd een nieuwe generatie mobieltjes te kopen, terwijl het mobieltje dat men heeft het nog doet. Veel mensen gaan hierin mee. Zo ontstaat in feite en grote hoop afval, niet meer gebruikte mobieltjes waar wel kostbare grondstoffen voor zijn gebruikt

13 Kapitalisme en milieu

Nog een belangrijk thema, waar Fromm het in zijn boeken nauwelijks over had, maar dat wel zou passen in zijn analyse: economie en milieu.
We leven in een economie die gekenmerkt wordt door het particulier eigendom van de productiemiddelen (machines, fabrieken, grond). Centraal staat economische groei en het maken van winst. Dit winststreven is het belangrijkste mechanisme van de huidige economie en de basismotivatie voor het grootste deel van de bedrijvigheid. Wil winst echter niet gepaard gaan met een evenredig verlies bij andere bedrijven, dan moet de economie als geheel groeien. Het financieel gewin is zeer gediend met een hoge en toenemende consumptie. Het is dan ook geen wonder dat de mensen er via allerlei methodes voortdurend toe worden aangezet om meer te consumeren: de consumptiemaatschappij of kapi­talisme. Deze toenemende consumptie gaat steeds meer ten kosten van schaarse en waardevolle materiële en immateriële goederen: bijvoorbeeld fossiele brandstoffen en natuurschoon én van toekomstige generaties
De welvaart kunnen we beschouwen als het totaal van het aantal producten en diensten die in een jaar gemaakt of geleverd worden. Dit noemen we ook wel het Bruto Nationaal Product (BNP). Toename van dit BNP heet: economische groei. Deze groei wordt vaak gelijk gesteld aan stijging van de welvaart of gewoonweg vooruitgang genoemd. De groei moet via de zogenoemde vrije markt bereikt worden. Het gaat hier om een geloof dat die vrije markt en het onbeteugelde particuliere bedrijfsleven de meest rationele maatschappelijke krachten zijn. Het is een geloof in een maatschappij waarin materialisme en eigenbelang de hoogste waarden zijn.
De groei met een vast percentage betekent dat de productie verdubbelt na een bepaald aantal jaren. Bij een groei van 2,9% per jaar is de productie over 25 jaar het dubbele van nu. Weer 25 jaar later is de productie vier keer zo groot als nu. Voor de productie hebben we grondstoffen en energie nodig. Hoe hoger de economische groei, hoe meer energie nodig is, leert de geschiedenis.
De groei leidt onvermijdelijk tot problemen. De energievoorraden nemen dan in hoog tempo af. We kunnen dat illustreren aan de hand van een rekenvoorbeeld. Stel dat de energievoorraad 800 jaar is op basis van het gebruik van nu. Als het energiegebruik niet zou groeien, zou men dus voor 800 jaar brandstof hebben. Deze voorraad gaat 142 jaar mee als het gebruik jaarlijks met 2% toeneemt en nog maar 74 jaar bij 5% groei per jaar. In een situatie met groei van de vraag naar energie bij afnemende voorraden komen we in de problemen.
Overigens: als het energiegebruik van de Westerse wereld voor alle bewoners van de aarde zou gaan gelden, zou het gebruik van olie, gas en kolen wereldwijd met een factor acht groeien. Bestaande voorraden energie gaan er dan in een nog hoger tempo door.
Auto's rijden nu op benzine. Als alternatief voor benzine noemen beleidsmakers steeds vaker water­stof : dat moet de alternatieve energie voor de toekomst worden. Waterstof komt echter in de natuur niet voor, men moet het maken. Dat kan door de elektrolyse van water. Daarvoor is veel elektriciteit nodig: als alle Nederlandse auto’s die er nu rond rijden over zouden schakelen op waterstof verdubbelt het huidige stroomgebruik. Om die stroom op te wekken via zon of wind is een bijna onmogelijke opgave. Groei is dus niet vol te houden. En economische groei geeft bijvoorbeeld het broeikaseffect met opwarming van de aarde. Grote plotselinge klimaatveranderingen vernietigen ecosystemen. Wat in feite vernietiging is, heet in deze samenleving vooruitgang.

14. Verveling

Stel dat radio, tv, kranten e.d. vier weken hun activiteiten geheel zouden staken. Dan staat het voor Fromm vast dat er duizenden zenuw-instortingen plaats zouden vinden en dat duizenden anderen in een toestand van hevige onrust zouden komen te verkeren, neurotisch zouden worden.
Er is een minderheid bij wie de door de culturele omgeving verschafte omgeving niet werkt. dit zijn vaak de gevoeliger mensen. (GS, 22)

15. Waarom werken?

Vanaf de zestiende eeuw ontwikkelde de mens in de Noord-Europese landen dat bezeten verlangen naar arbeid, waaraan het een vrij man voor deze periode zo volstrekt ontbroken had. (AV, 18 en 22).
De mens moet werken om te leven, tenzij hij anderen uitbuit. Arbeid is ook de macht die de mens bevrijdt uit de natuur. Door te werken, dat wil zeggen de wereld buiten zichzelf om te vormen en te veranderen, verandert en vormt de mens zichzelf om. Met de ondergang van de middeleeuwen veranderde de functie van arbeid. Bevreesd voor zijn herwonnen vrijheid, werd de mens bezeten door de behoefte, zijn onzekerheden en angsten te onderdrukken door het ontplooien van koortsachtige activiteiten. Het resultaat was dat deze activiteit, succes of misluk­king, besliste over zijn zielenheil; dit was een aanwijzing of hij tot de geredde of tot de verdoemde zielen behoorde. In plaats van een op zichzelf bevredigende en aangename bezigheid te zijn, werd de arbeid nu tot een plicht en een obsessie.

De moderne mens weet niet wat hij met zichzelf beginnen moet, hoe hij zijn leven zinvol moet doorkomen en wordt aldus gedwongen tot werken om aan een onverdraaglijke verveling te ontkomen.
Arbeid is het verrichten van handelingen die tot dusverre nog niet door machines worden verricht. Arbeid is nu een middel om geld te verdienen, niet meer een op zichzelf staande menselijke activiteit. GS, 134-137)
Men moet wel leren om te lezen, te schrijven, etc. Maar blijkbaar is leven zoiets eenvoudigs, dat men het zonder moeite zou kunnen leren. De moderne samenleving legt de nadruk op geluk, individualiteit en zelfbelang. Maar toch wordt de mens opgevoed in het besef dat niet zijn geluk het ware levensdoel is, maar de vervulling van zijn arbeidsplicht of zijn succes in het bestaan. (ZM, 17)
Dus: we moeten werken om te leven. Maar hoe moeten we leven en hoeveel arbeid is daarvoor nodig? En is het streven naar volledige werkgelegenheid wel zinvol? Of moeten we naar steeds meer arbeidsverdeling (betaald, huishoudelijk en andere vormen van onbetaald werk)?

16. Socialisering

De maatschappij wordt ingewikkelder en de mens is daardoor minder instaat om het geheel te doorzien. De economie brengt perioden van werkloosheid met zich mee, die "voor de overgrote meerderheid een zwaar te dragen last is" en "Het bezitten van een baan, onverschillig welke, schijnt velen het hoogste toe, wat men zich maar wensen laat, en iets, waarvoor men dankbaar moet zijn. Dit is dus een oorzaak van het toegenomen gevoel van onmacht. Een andere factor is de oorlogsdreiging met de vernietigingsmogelijkheden. Voor de kleine handelsman zijn crisis en welvaart geen maatschappelijke verschijnselen die door menselijke handelingen veranderd kunnen worden, maar de uitingen van een hogere macht waaraan men zich heeft te onderwerpen.” (AV, 128)
Welke samenleving voldoet wel aan de eisen van geestelijke gezondheid? Een samenleving waar niemand gebruikt wordt, noch zichzelf gebruikt voor doeleinden die niet betrekking hebben op de ontplooiing van zijn eigen menselijke vermogens, waar de mens het centrum van alles is en waar alle economische en politieke activiteiten ondergeschikt gemaakt zijn aan de doelen van zelfverwerkelijking. In een gezonde samenleving krijgen eigenschappen zoals hebzucht, zucht tot uitbuiting en overheersing of narcisme geen kans om voor groter stoffelijk gewin of voor de glorie van eigen persoonlijk aanzien gebruikt te worden. Het is ook een samenleving die de menselijke soli­dariteit bevordert en die het haar leden niet alleen toestaat maar hen er ook toe aanspoort om zich liefdevol met elkaar te verenigen. (GS, 209).
In de huidige situatie neemt de industrie alle middelen te baat om de kooplust bij de bevolking op te voeren en de recep­tieve instelling te kweken die zo schadelijk is voor onze geestelijke gezondheid. Zo ontstaat een permanent verlangen om meer te kunnen kopen.

Het kapitalisme wil dat de mensen zich ongelukkig voelen met wat zij hebben zodat ze iets nieuws willen kopen (b.v. steeds nieuwe mobieltjes, nieuwste mode), terwijl het socialisme juist het tegendeel zou willen. Een tweede aspect hiervan is de verspilling, die een belangrijk psychologisch effect heeft: de consument verliest daardoor zijn eerbied voor arbeid en menselijke inspanning. Hij gaat de noden en behoeften vergeten van de mensen in eigen land, maar ook elders in armere streken, voor wie het door hem verspilde product een uiterst waardevol bezit zou zijn (2 op de 3 mensen leven van minder dan 2 dollar per dag; de 358 rijkste mensen hadden in 2000 meer vermogen dan de 3,5 miljard armsten bij elkaar; Jo Versteijnen, 2004).
In de visie van Fromm moet de productie worden geleid naar de gebieden waar echte behoeften bestaan. Men kan dit bereiken door kredieten van een staatsbank, door de socialisering van bepaalde ondernemingen en door ingrijpende wetten, die een wijziging in de advertentiemethoden tot gevolg hebben. (GS, 250).
Wil het dus goed komen met de mensheid, dan is een grote verandering nodig in de manier van consumeren en produceren, in het bewustzijn van de mensen. En dan te bedenken dat Fromm het niet heeft over de eindigheid van grondstoffen of milieukwesties, zaken die een andere manier van bezig zijn met zich mee moeten brengen, omdat het anders vastloopt.

Boeken van Erich Fromm op bol.com.

Geplaatst door .